printen

3.3 Verankering

Inleiding

Deze paragraaf gaat over het toepassen en gebruik van ankers waarmee je een steiger aan een bouw- of een constructie kunt vastmaken. Verankering is nodig om de steiger stabiel te maken. Het doel van verankering:

  • Verankering zorgt voor voldoende uitwendige stabiliteit van de steiger, zodat deze niet kan omvallen of verschuiven. Dit noemen we ook wel globale stabiliteit.
  • Verankering zorgt voor voldoende inwendige stabiliteit van de steiger, zodat de staanders minder snel uitknikken of een kortere kniklengte krijgen. Dit noemen we ook wel lokale stabiliteit.

Hoe stabiel een steiger is, hangt onder andere af van de sterkte van de ankers. Het is dus belangrijk om de juiste ankers goed te monteren en eventueel te testen. In deze paragraaf lees je waarmee je rekening moet houden bij het monteren. Voor het testen verwijzen we naar de Richtlijn Steigers.

Wanneer je ankers niet kunt aanbrengen op de manier die op de tekening staat of bij de standaardconfiguratie is vermeld, dan moet je de constructeur inschakelen om een goede oplossing te bedenken.

Bij specifieke ankers moet je altijd de richtlijnen van de fabrikant volgen.

Gebruikte termen
Hieronder staan de termen die voor verankeringen het belangrijkst zijn. Een compleet overzicht van de gebruikte termen vind je in hoofdstuk 8: ”Termen en Definities”.

Anker

Een onderdeel dat je in of aan het bouwwerk bevestigt om de krachten tussen de steiger en het bouwwerk over te dragen. Een anker kun je tijdelijk of blijvend in de constructie aanbrengen.

Verankering    

Achterliggende constructie waarin (of waaraan) je het anker aanbrengt (bijvoorbeeld beton, metselwerk, staalconstructie).

Bouwwerk     

Achterliggende constructie waarin (of waaraan) je het anker aanbrengt (bijvoorbeeld beton, metselwerk, staalconstructie).

 

 

 

Figuur 13: Definitie van verankering.

Keuze van ankers voor steigerconstructies

Wanneer er gekozen is voor een anker om een steiger aan een bouwwerk te bevestigen, is er altijd rekening gehouden met de volgende zaken:

  • het soort verbinding van het anker met de steiger
  • het materiaal waarin je het anker bevestigt en de geschiktheid van de achterliggende constructie
  • de ontwerpbelasting vergeleken met de toegestane belasting
  • de manier waarop de belastingen worden doorgegeven via de koppelstukken en de richting waarin je ze toepast: spanning, afschuiven, buigen, of een combinatie hiervan
  • de eventuele noodzaak om proeven op de ankers uit te voeren
  • de mogelijkheid van roestvorming
  • eisen die specifiek voor het project zijn.

Verbinding met de steiger
De verbinding van het anker met de steiger moet de ontwerpbelasting kunnen overdragen. Er zijn verschillende soorten verbinding met de steiger. Denk bijvoorbeeld aan een steigerbuis, schroefoogbouten, of een steigerkoppeling aan de flens van een staalprofiel enz.

 

Geschiktheid van het materiaal waarin je het anker bevestigt
Niet alle ankers kun je in elk materiaal aanbrengen. Dit komt straks aan de orde bij de beschrijving van de verschillende ankertypen. Maar bedenk altijd: de informatie van de ankerfabrikant heeft voorrang boven de informatie in deze richtlijn.

 

Geschiktheid van de bouwconstructie
De bouwconstructie moet de belastingen kunnen opvangen die de steiger eraan doorgeeft. Betonnen elementen die tot de dragende structuur behoren, zijn meestal geschikt om een steiger aan te verankeren. Ook gemetselde constructies kunnen geschikt zijn, maar alleen als ze een belasting dragen, als er geen holtes in zitten en als ze stevig gemetseld en gevoegd zijn.

Spouwconstructies en bekledingspanelen zijn meestal te zwak om een steiger aan te verankeren. Zij kunnen de trek- en drukspanningen niet opvangen.

Als je twijfelt aan de sterkte van de constructie waar je aan moet verankeren bijvoorbeeld onder vensters of balustrades, moet je advies vragen aan je leiddinggevende.

 

  1. Richting van de belasting

Belastingen kunnen op verschillende manieren op ankers aangrijpen, zoals  trek, druk, afschuiving, buiging of een combinatie hiervan.

 

 

 

 

Figuur 14: Richting van de belastingen

 

Hoeveel belastingen een verankering aankan, hangt dus af van de richting waarin de belastingen aangrijpen.

 

 

 

Figuur 15: Belastingen aan de verankering.

 

Belastingen kunnen in de volgende richtingen aangrijpen op de verankering:

  1. horizontaal, loodrecht op de gevel
  2. horizontaal, evenwijdig aan de gevel
  3. verticaal
  4. Excentrisch

 

  1. Horizontale belastingen, loodrecht op de gevel
    Dit zijn de belangrijkste belastingen waarmee de verankering te maken krijgt. Deze belastingen ontstaan voornamelijk door de winddruk of windzuiging op de voor- of achterkant van de steiger. Daardoor ontstaat er druk of trek op de verankeringen.

 

 

Figuur 16: Horizontale belasting loodrecht op de gevel.

 

  1. Horizontale belastingen, evenwijdig aan de gevel

Deze horizontale belastingen werken als afschuiving of buiging op de ankers.

 

 

 

 

 

Figuur 17: Horizontale belasting evenwijdig aan de gevel.

 

In de figuren hieronder zie je verschillende manieren om de horizontale belastingen evenwijdig aan de gevel op te vangen.

 

 

Figuur 18: V-ankers.

 

 

Figuur19: Verankering aan een buitenstaander.

 

 

Figuur 20: Verankering aan de staander met de koppeling die het torsiemoment kan opnemen.

 

 

Figuur 21: Verankering aan de ligger met de koppeling die het buigende moment kan opnemen.

 

 

 

Figuur 22: Extra horizontale diagonaal (windverband) tussen het binnenvlak van de steiger en de ankers in het bouwwerk. Deze draagt de horizontale belasting op het binnenvlak direct naar de ankers over.

 

 

Figuur 23: Diagonalen in het binnenvlak en het buitenvlak.

 

 

Figuur 24: Windverband tussen het buitenvlak en het binnenvlak.

Heel belangrijk bij deze horizontale belastingen evenwijdig aan de gevel zijn de volgende punten:

 

  • Afmetingen van het bouwwerk

Bij een steiger van 20 m of korter is het binnenvlak gestabiliseerd door de verankeringen bij de hoeken in de andere richting.

 

 

Figuur 25: Afmetingen van het object en het verankeringsvlak.

 

  • Torsie

Wanneer je de steiger met een korte ankerbuis aan de binnenstaander verankert, dan moeten de koppelingen torsie kunnen opnemen. Dit moet gecontroleerd zijn met een statische berekening.

  • Buigend moment

Wanneer je de steiger met een korte ankerbuis aan de ligger verankert, dan moeten de koppelingen een buigend moment kunnen opnemen. Dit moet gecontroleerd zijn met een statische berekening.

  • Ankerbuis aan binnen- en buitenstaander

Wanneer je de steiger met een ankerbuis aan de staanders van het binnenvlak en het buitenvlak verankert, dan ondersteunt het geschoorde buitenvlak het binnenvlak via de ankerbuis. Maar dit werkt alleen als de afstand tussen het binnenvlak van de steiger en het bouwwerk zo is, dat de ankerbuis en de koppelingen het buigende moment kunnen opnemen.

  • Wind op de uiteinden van de steiger

Horizontale belastingen evenwijdig aan de gevel zijn onder andere het gevolg van wind die inwerkt op de uiteinden van de steiger. Deze horizontale belastingen werken in op elk portaal van de steiger. Ze grijpen als schuifbelasting of buigbelasting op de ankers aan. Omdat de meeste ankers niet goed kunnen buigen, moet de constructeur ervoor zorgen dat de horizontale belastingen als schuifbelastingen op de ankers worden doorgegeven

 

 

  1. Verticale belastingen

Normaal gesproken geven de staanders het gewicht van de steiger (en van de materialen die erop liggen) doorgegeven. zodat er door de koppelstukken geen verticale belasting aan de ankers wordt doorgegeven. Maar als een steiger verzakt doordat hij op een slappe ondergrond staat, dan komen er wel verticale belastingen op de verankeringen. Dit kun je voorkomen door de ankerbuizen scharnierend aan te sluiten in verticale richting.

 

Figuur 26: Verticale belasting.

 

  1. Excentrische belastingen

Er kunnen ook excentrische belastingen optreden tussen de onderdelen van de verankering. Dat wil zeggen dat de verankering niet centraal wordt belast, maar aan de ene kant meer dan aan de andere kant (zie figuur 28). Zo’n belasting moet je zoveel mogelijk voorkomen.

 

 

Figuur 27: Voorbeelden van excentrische belasting.

 

 

Belastingen op ankers

Zoals hierboven al is uitgelegd, kunnen belastingen op verschillende manieren op ankers aangrijpen. Dat kan door trek, druk, afschuiving, buiging, of een combinatie daarvan. Hieronder lichten we deze vormen van belasting nog even toe.

 

Trek

Hoeveel trekbelasting een anker aankan, kun je lezen in de informatie van de fabrikant, of onderzoeken door proeven te doen (zie daarvoor Richtlijn Steigers).

 

Druk

Het verbindingsmiddel bepaalt hoeveel drukbelasting een anker aankan.

 

Afschuiving

Schuifbelasting kan horizontaal in zijdelingse richting optreden, en verticaal. Als deze twee schuifbelastingen tegelijk optreden, worden ze in de berekening gecombineerd tot één schuifbelasting. Daarna wordt een anker gekozen dat geschikt is.

Ankerfabrikanten gaan meestal uit van verankering in beton als ze de toegestane schuifbelastingen opgeven. Over de toegestane schuifbelastingen in andere materialen moet je informatie bij de fabrikant opvragen.

Buiging

De meeste ankers kunnen weinig buigbelasting aan. Een verticale belasting moet je dan ook altijd als schuifbelasting op ankers overbrengen. Maar als je toch niet om een kleine buigbelasting heen kunt, moet je een verankering gebruiken die daarvoor geschikt is. Je moet dan bij de fabrikant informatie opvragen over de toegestane buigmomenten voor ankers, speciale koppelstukken en ringbouten.

 

 

Ankertypen

De tabel hieronder geeft een schematisch overzicht van een aantal ankers die je in de bouw veel tegenkomt. De genoemde toegestane trekbelastingen (gebruikswaarden) zijn niet exact, je moet altijd controleren of ze kloppen met de waarden die de fabrikant opgeeft.

 

Ankertype

Specificatie

Toegestane trekbelasting (gebruikswaarde)

Voor- en nadelen / bijzonderheden

Kunststof plug met schroefoogbout

 

· Nylon plug Ø
14 mm, lang 70 mm (boormaat 14 mm)

·Schroefoogbout Ø 12 mm, lang 160 mm

 

· 4,1 kN in beton B25

· 3,7 kN in ongeperforeerd metselwerk MZ12 (in de steen)

(volgens bijv. Fischer verankering S14 ROE + GS12)

Voordelen:

· Eenvoudige montage

·Relatief goedkoop (schroefoogbouten kun je hergebruiken)

·    Controleerbaar (plug tot aan kraag in gat, inschroeven tot markerings-streep)

 

Nadelen:

·Relatief lage toelaatbare krachten

·Gevoelig voor knik- en buigings-belasting (max. 50 mm uit bouwwerk steken)

 

Algemeen:

·     Lengte bout moet op plug zijn afgestemd

·     Schroefdraad moet minstens 1x de schroef-diameter door de plug heen steken

Kunststof plug met houtdraadbout

 

 

 

·Nylon plug Ø 8, 10, 12 en 14 mm

·Houtdraadbout Ø 6, 8, 10 en 12 mm

 

·2,1 kN in beton B25

·1,0 kN in ongeperforeerd metselwerk MZ12 (in de steen)

·(volgens bijv. Fischer verankering UX 12)

Voordelen:

·Eenvoudige montage

·Relatief goedkoop (bouten kun je hergebruiken)

 

Nadelen:

·Relatief lage toelaatbare krachten

· Lengte bout moet op plug zijn afgestemd

 

Algemeen:

·Lengte bout moet op plug zijn afgestemd

· Schroefdraad moet minstens 1x de schroef-diameter door de plug heen steken

Keilbouthuls in combinatie met moer

 

 

 

·   Anker Ø 8, 10, 12, 16, 20 en 24 mm

· Bout Ø M6, M8, M10, M12 en M16 mm

 

·5,0 kN in ongescheurd beton B25

· In metselwerk onbekend (door proefneming vaststellen)

(volgens bijv. Sormat verankering ES M8)

Voordelen:

·Eenvoudige montage

· Grotere toelaatbare krachten

 

Nadelen:

·Niet controleerbaar

·Spanningen kunnen scheuren in bouwwerk veroorzaken, waardoor verankering waardeloos wordt

·Niet geschikt in gescheurd (trekzone) beton

·Afstand tot de rand en hart-op-hartafstanden hebben grote invloed op de belastbaarheid van de ankers

Doorsteekanker

 

 

Bout/anker Ø M8, M10, M12, M16, M20 en M24 mm

 

· 6,0 kN in gescheurd beton B25

·10,6 kN in ongescheurd beton B25

·Niet geschikt in metselwerk

(volgens bijv. Fischer verankering FAZ II 10)

Voordelen:

·Eenvoudige montage

· Grotere toelaatbare krachten

·Geschikt in gescheurd (trekzone) beton

 

Nadelen:

·Niet geschikt voor kalkzandsteen en metselwerk

·Bout steekt uit het bouwwerk

· Afstand tot de rand en hart-op-hartafstanden hebben grote invloed op de belastbaarheid van de ankers

Figuur 32: Ankertypen. 

Andere ankertypen

Behalve de bovenstaande ankertypen zijn er nog andere. Dat zijn bijvoorbeeld chemische injectie-mortelankers en capsule-ankers. Deze ankers hebben de volgende voor- en nadelen.

Voordelen:

  • ze kunnen grotere krachten aan
  • er komt geen spanning op de verankering te staan.

 

Nadelen:

  • niet controleerbaar
  • dure oplossing
  • ingewikkelde montage
  • wachttijd nodig voordat je de verankering mag belasten
  • uithardingstijd is afhankelijk van de buitentemperatuur (bij 20 ºC is de uithardingstijd voor een injectie-mortelanker 60 minuten, en voor een capsule-anker 20 minuten).
     

 

Verankeringsmiddelen

In het schema hieronder zie je een aantal verankeringsmiddelen die je kunt gebruiken. Welk verankeringsmiddel je gebruikt, hangt af van het materiaal waarvan de gevel (het bouwwerk) gemaakt is. Dat kan bijvoorbeeld zijn:

  • een staalconstructie
  • metselwerk
  • beton
  • een vliesgevel
  • stucwerk op isolatie.

 

 

Verankeringsbuis met opgelaste plaat (in beton of metselwerk).

Verankeringsbuis met opgelaste haakpen

Verankeringsbuis met opgelaste plaat en draadeind

Bevestigen aan ondergrond met:

·        kunststof plug en houtdraadbout

·        keilbout en moer met metrische draad

·        keilbouthuls en bout met metrische draad

·        schroefhuls en bout met metrische draad (met chemische mortel)

(in beton, schoon metselwerk of vliesgevel; in combinatie met een voldoende lange schroefoogbout)

(in beton of metselwerk door isolatie + stucwerk heen; in combinatie met schroefhuls of keilbouthuls)

 


 

Nadeel:

excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)

Nadelen:

·kan geen krachten evenwijdig aan gevel opnemen

·schroefoogbout is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting

Nadelen:

·excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)

·draadeind is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting; altijd controleren

 

Verankeringsbuis met steigerkoppeling + L-beugel (in beton of metselwerk)

Ligger van systeemsteiger (in beton of metselwerk; in combinatie met schroefoogbout)

Verankeringsbuis met balkhaakkoppelingen (aan de flens van bijvoorbeeld een HEA-profiel)

Bevestigen aan ondergrond met:

·kunststof plug en houtdraadbout

·keilbout en moer met metrische draad

·keilbouthuls en bout met metrische draad

·schroefhuls en bout met metrische draad (met chemische mortel)

(in beton, schoon metselwerk of vliesgevel; in combinatie met een voldoend lange schroefoogbout)

(in beton of metselwerk door isolatie + stucwerk heen; in combinatie met schroefhuls of keilbouthuls)

 


 

 

 

Nadelen:

·kan geen krachten evenwijdig aan de gevel opnemen

·schroefoogbout is gevoelig voor knik- en buigingsbelasting

Nadeel:

excentrische belasting (veroorzaakt extra krachten in anker)

 

 

Figuur 39: Voorbeelden van gevelmaterialen/-constructies en verankeringsmiddelen.

 

Daarnaast zijn er nog andere manieren van verankering, zoals:

  • met een V-anker (figuur 40)
  • aan ingeklemde schroefstempels in sparingen (figuur 41) of tussenvloeren.

 

 

Figuur 40: V-anker.

 

 

Figuur 41: Verankering aan een ingeklemde schroefstempel.

 

Bij verankering aan een ingeklemde schroefstempel moet je wel aan een paar voorwaarden voldoen:

  • Dit mag alleen als de constructeur een extra berekening maakt.
  • Je moet aan de schroefstempel een label hangen met “Niet verwijderen”.
  • Dit mag alleen bij steigers tot 12 m, omdat je absoluut zeker moet weten dat de stempel goed is ingeklemd en dat de stempelbuis sterk genoeg is.

 

Plaats van verankering

De verankeringsbuizen moet je zoveel mogelijk aan de staanders monteren. Dat doe je zo dicht mogelijk bij een knooppunt, in ieder geval niet meer dan 20 cm daarvandaan (zie figuur 42). Want als je dat niet doet, dan kan er een extra groot buigend moment in de staander optreden.

 

 

Figuur 42: Verankeren dicht bij een knooppunt.

 

Als je verankeringsbuizen op de liggers monteert, dan moeten de liggers met koppelingen sterk genoeg zijn om de belasting over te kunnen dragen.

Niet op alle steigersystemen mag je verankeringsbuizen op de liggers monteren. Vraag dus altijd aan de leverancier van het steigermateriaal of het steigermontagebedrijf of het mag.
 

Verankeringspatroon

Voor het verankeringspatroon van steigers gelden een paar algemene regels. De maximale horizontale en verticale afstand tussen de verankeringen staat vast. De eerste staander, de laatste staander en de laatste slag zijn altijd verankerd (alleen niet bij steigers die om de hoek lopen). De standaard verankeringspatronen die de leverancier of constructeur opgeven, gelden voor steigers tot ongeveer 24 m.

 

In paragraaf 2.2 Standaardconfiguraties is het verankeringspatroon al kort besproken, bij het onderwerp Staanderafstanden. Je zag daar in figuur 22 en verder  een paar voorbeelden van verankeringspatronen voor gevel- en objectsteigers die volgens de standaardconfiguratie RS zijn gebouwd. Als deze patronen mogelijk zijn, is er geen aparte berekening nodig, maar bij afwijkende verankeringspatronen wel.

Een voorbeeld van een standaard verankeringspatroon voor een steiger in klasse 4 is (zie figuur 43):

  • elk staanderpaar verankeren, elke 2e slag in hoogte (in een knooppunt, om de slag)
  • verankeringen verspringend in hoogte aanbrengen.

 

 

Figuur 43: Standaard 2-slag om-en-om verankeringspatroon.

 

Andere verankeringspatronen

Als het gaat om een verankeringspatroon voor steigers die niet aan de standaardconfiguratie RS voldoen, dan heeft dat gevolgen voor de bouwhoogte van de steiger. Het verankeringspatroon heeft namelijk een grote invloed op de kniklengte van de staanders.

Als je toch dezelfde bouwhoogte wilt houden, dan kunnen één of meer van de onderstaande maatregelen noodzakelijk zijn:

  • De belastingklasse verlagen.
  • De staanderafstand verkleinen.
  • Meer verankeringen toepassen in het onderste gedeelte van de steiger. Daar zijn de staanderbelastingen immers het grootst.
  • Dwarsdiagonalen in de steiger toepassen. Als dat niet mogelijk of niet gewenst is, dan een extra vak aan de steiger zetten (bijvoorbeeld een steunbeer) waarin je wel dwarsdiagonalen kunt toepassen.

 

Voor een steiger in klasse 2 kun je een ander verankeringspatroon kiezen.

 

Grootte van verankeringskrachten

Hoeveel krachten er bij een verankering optreden hangt af van:

  • de grootte van de horizontale belasting
  • het aantal verankeringen
  • de plaats van de verankeringen.

 

Wanneer je een 2-slag standaard verankeringspatroon gebruikt, breng je veel verankeringen aan op regelmatige afstanden van elkaar. De krachten worden dan regelmatig naar het bouwwerk afgedragen, en zijn bovendien relatief laag.

 

.

 

Als standaard verankeren niet mogelijk is

Hoe je een steiger kunt verankeren aan een gebouw hangt af van de constructie van het gebouw en de bouwmethode. Vaak is standaard verankeren niet mogelijk, bijvoorbeeld bij:

  • raamopeningen
  • vliesgevels
  • schoon metselwerk (natuursteen enz.)
  • ontbreken van draagkrachtige constructie (standaard verankeringspatroon sluit bijna nooit aan op vloerniveaus, kolommen, ruwbouwskelet, enz.)
  • speciale bouwmethode (bijvoorbeeld als je gevelelementen inhijst tussen steiger en gebouw).

 

Als je niet het standaard verankeringspatroon gebruikt, verandert dus één van de stabiliteitsvoorwaarden van de steiger. Dat betekent dat de gevolgen daarvan goed moet worden onderzocht, en dat er een alternatieve oplossing gezocht moet worden.

bijvoorbeeld:

  • Een windverband toepassen om de kracht naar de verankeringen die er vlak naast zitten af te dragen (zie figuur 44). Omdat daar dan een extra belasting op komt te liggen, moet je deze verankeringen zwaarder uitgevoerd worden..
  • Met een diagonaal verankeren naar een vloer, bijvoorbeeld naar de vloer van het ruwbouwskelet.
     

 

 

Figuur 44: Windverband bij het ontbreken van verankeringen.

 

Ankers monteren

Ankers moet je monteren volgens de instructies van de fabrikant. Daarbij ga je als volgt te werk:

  • Boor gaten met de juiste diameter en diepte.
  • Maak de gaten grondig schoon. Dit is belangrijk voor alle ankers, maar vooral voor lijmankers. Gaten schoonmaken doe je met een stijve ronde borstel die even breed is als de diameter van het gat, of met een pomp met een groot volume waarmee je de gaten schoon blaast.
  • Breng de ankers aan met het juiste gereedschap.
  • Laat de lijmankers uitharden. De tijd die daarvoor nodig is hangt af van de omgevingstemperatuur, en kun je op de lijmverpakking lezen.
  • Draai het anker aan tot het aanbevolen montagemoment. Daarbij gebruik je een geijkte momentsleutel.

 

Afmetingen van het gat
Of een anker stevig zit, hangt af van de diameter en de diepte van het gat. Op de tekening en/of in de instructie van de fabrikant staat hoe groot en diep het gat moet zijn.

Als de diepte niet goed is, kan het anker minder belasting opnemen. Als bijvoorbeeld een inslaganker te ondiep is gemonteerd, dan zit het koppelstuk niet goed in de constructie vast. Maar als het te diep is gemonteerd, dan heeft de bout onvoldoende grip.

 

Wanneer je bouten of ringbouten in hulzen gebruikt als bevestigingsmiddel, dan wordt de volle ankersterkte alleen doorgegeven als de bout voldoende vastzit. Draai dus de bouten met minstens zes volle slagen aan, zonder teveel kracht te gebruiken. Dat doe je met een momentsleutel.

 

Ankers dichtbij randen en onderlinge ankerafstand
Hoe je ankers moet bevestigen dichtbij randen en hoeveel afstand je tussen de ankers moet aanhouden, staat in de informatie van de ankerfabrikant. Als de fabrikant daar geen informatie over geeft, dan breng je de ankers minimaal één metseleenheid van de rand aan. Bij metselwerk is dit minstens 300 mm.

De onderlinge afstand tussen de ankers kies je zo, dat je twee ankers niet in dezelfde metselsteen  monteert, maar in twee naast elkaar liggende metselstenen.

Boren in metselwerk
Als je in metselwerk een gat gaat boren voor een anker, dan moet dat in het vaste gedeelte van de steen en niet in de voeg (zie figuur 45).

Wanneer het metselwerk is bepleisterd, haal je eerst het pleisterwerk weg of boor je een testgat, om te zien waar het vaste gedeelte van de steen is.

 

 

Figuur45: Bevestiging van een anker in een metselsteen.

 

Het kan gebeuren dat je de ankers niet in de stenen zelf mag aanbrengen, bijvoorbeeld omdat de opdrachtgever dat eist. In zo’n geval kun je de volgende methode gebruiken, als de verantwoordelijke bouwkundige en de fabrikant daarmee instemmen:

  1. Kies een anker dat minstens even breed is als de metselvoegen.
  2. Bevestig het anker in de horizontale voeg (zie figuur 46).
  3. Test de ankers op de manier zoals in Richtlijn Steigers staat, maar doe de belastingsproeven wel bij 10% van alle ankers (in plaats van 5%).

 

Bij het bepalen van de inbeddiepte moet je de dikte van het pleisterwerk niet meerekenen. Onder het pleisterwerk moet je dus de volledige inbeddiepte aanhouden.

 

 

Figuur 46: Bevestiging van een anker in een langsvoeg.

 

 

Hergebruik van ankers en roestvorming

Wanneer je ankers wilt hergebruiken, moet je aan de fabrikant vragen of dat mag. Aan hergebruik zijn namelijk altijd voorwaarden verbonden:

  • De fabrikant moet een inspectiesysteem hebben om te bepalen of een anker moet worden afgekeurd, of dat vervanging van beschadigde delen ervan mogelijk is.
  • Bij twijfel moet een anker worden vernietigd.

 

Enkele voorbeelden van ankers die je kunt hergebruiken zijn:

  • rubberen expansieankers
  • sommige zelf-tappende schroeven
  • hulsankers die in het oppervlak zijn verzonken (met een weersbestendige afsluiting van het gat).

 

Kunststof pluggen (inclusief nylon pluggen) kun je meestal niet opnieuw gebruiken.

 

Roestvorming

Veel ankers zijn van koolstofstaal en gaan roesten, zelfs als ze zijn verzinkt. Daardoor neemt de sterkte van het anker steeds verder af. Dit gebeurt ook als je een schroefdraad die uitsteekt gelijk met het oppervlak afzaagt. Dat veroorzaakt niet alleen lelijke roestvlekken of roeststrepen op de gevel, maar kan er ook toe leiden dat het betreffende constructie-element scheurt.

 

Deze problemen kun je voorkomen door ankers van roestvaststaal, kunststof of rubber te gebruiken.

Je kunt ook ankers gebruiken die je kunt verwijderen. Alleen het expansie-element blijft dan achter in de constructie. Het gat moet je dan opvullen met een geschikte mortel.

 

Vrijstaande steigers

Een vrijstaande steiger is niet verankerd en staat vrij in het werkveld. Zijn stabiliteit (vermogen om horizontale belastingen op te nemen zonder te kantelen of te verschuiven) is afhankelijk van de volgende dingen:

  • de verhouding tussen de hoogte en de breedte (lengte)
  • het eigen gewicht 
  • de horizontale belasting (bijvoorbeeld windbelasting, transportbelasting, scheefstand).

 

Als je een vrijstaande steiger onbeheerd achterlaat tijdens (de-)montage of gebruik, moet je wel zorgen dat hij niet kan omvallen of verschuiven.

 

In vele gevallen kunnen ze als een standaardconfiguratie worden vastgelegd.

 

Om de stabiliteit van vrijstaande steigers te verhogen heb je de volgende mogelijkheden:

  • de vaste basis verhogen (lengte en breedte in verhouding tot de hoogte)
  • steunberen aanbrengen (grotere basis)
  • ballast aanbrengen
  • tuien aanbrengen
  • toch verankeren aan een constructie die er vlakbij staat.
     

Steunberen
De stabiliteit van een vrijstaande steiger kun je vergroten door de basis te verbreden. Dat kun je plaatselijk doen of over de hele lengte. Die verbredingen noemen we steunberen (zie figuur 47). De steiger krijgt dan stabiliteit door zijn eigen gewicht. Voor een ruimtesteiger is dat ongeveer 5 kg/m3. Zonder steunberen is het eigen gewicht van de steiger niet genoeg om stabiliteit te geven.

 

 

Figuur 47: Voorbeeld van een steunbeer.

 

Ballast
Een andere manier om een vrijstaande steiger stabiel te maken is door ballast aan te brengen (zie figuur 48). Let daarbij wel op de volgende punten:

  • de steiger moet de belasting van de ballast kunnen opnemen
  • de staanders moet je vaak onderling koppelen (door stuikpennen met bouten).

 

 

 

Figuur 48: Ballast in plaats van verankering.

 

Tuien
Een laatste manier om een steiger stabiel te maken, is door hem te tuien met staalkabels (zie figuur 49). Let hierbij op de volgende punten:

  • er moet voldoende vrije ruimte voor zijn en ook geen bouwverkeer
  • je moet in minimaal drie richtingen tuien, onder een hoek met de staanders van 30° tot 45°
  • de grondankers moeten zwaar genoeg en betrouwbaar zijn.

 

 

Figuur 49: Voorbeeld van tuien en grondankers.

 

Invloed van afdichten en bekleden

Het wind-vangend oppervlak van een gevel/-objectsteiger met vloeren is ongeveer 25% van het verticale oppervlak. Bij een ruimtesteiger is dat ongeveer 40%.

Als je bekleding aanbrengt op de steiger, dan kan het wind-vangend oppervlak wel 100% worden. Dit is afhankelijk van het materiaal dat je kiest:

  • zeilen: 100%
  • gaasdoek 90/10: 90%
  • gaasdoek 60/40: 60%
  • gaasdoek 50/50: 50%.

 

Dit onderwerp komt ook aan de orde in paragraaf 4.5 Afdichten en bekleden.

 

Bij een steiger met afdichting of bekleding kun je geen standaard verankeringspatroon gebruiken. Er zijn dan extra of zwaardere verankeringen nodig. De steigerconstructeur moet er rekening mee houden dat de steiger de windbelasting kan overdragen naar de verankeringen. Ook is een controle van de achterliggende constructie nodig. Dit is een taak van de opdrachtgever van de steigerbouwer.
 

Storm
Na een storm moet de toezichthouder steigergebruik de steiger en de verankeringen altijd controleren. Dit komt verder aan de orde in paragraaf 6.2 Weersomstandigheden.