printen

1.2 Valbeveiliging

Als je in de bouw werkt moet je weten waar je mee bezig bent en wat de gevolgen zijn bij het fout uitvoeren van je werk. Een schilder die de verkeerde kleur gebruikt zal daardoor geen dodelijk ongeval veroorzaken. Een steigerbouwer die een onveilige steiger bouwt is wel verantwoordelijk voor ongevallen. Te vaak nog worden steigers gebouwd door niet-professionals. Zijn steigerbouwers vaak de schuld van ongevallen in de bouw?

Uit een rapport van de inspectiedienst van de SZW blijken de volgende zaken.

1. In 2014 is er 550 keer een werk stilgelegd. Dat is bijna drie keer per dag.
2. Eén op de drie ongevallen in de bouw is het gevolg van werken op hoogte.

De inspectie stelt dat er vaak geen maatregelen of onvoldoende maatregelen genomen worden bij het werken op hoogte. Zoals:

  • niet juist opgestelde ladders en steigers
  • verkeerd gebruik van valbeveiliging zoals te lange lijnen of gordels niet goed vastgegespt
  • onvolledige montage, leuningen en kantplanken missen
  • verkeerd materiaalgebruik
  • instabiele rolsteigers door het missen van stabilisatoren en foute montage van diagonalen
  • nonchalance en onwil

Alle redenen uit het rijtje hebben te maken met hoe je als steigerbouwer je werk doet. Je collega’s en andere gebruikers gaan er van uit dat jij je werk doet volgens de regels, en een veilige constructie maakt. Als dat niet zo is, is dat levensbedreigend.

Elk steigerwerk dat je als steigerbouwer maakt, maak je volgens tekening. Volgens tekening werken betekent dat je je moet houden aan de constructievoorschriften maar ook dat je alleen materiaal gebruikt dat voldoet aan alle normen.

Voor elk steigerwerk wordt een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) gemaakt. Van te voren, maar ook tijdens de montage en demontage, worden de mogelijke risico’s beschreven met de maatregelen die de risico’s zoveel mogelijk beperken.

Het niet juist monteren van de steigerconstructie uit onverschilligheid of onwil is feitelijk een dringend verzoek om ontslag.

Welke beveiliging moet je kiezen

In de Arbowet staat dat een werkgever de gevaren bij het werk volgens een drie stappenmodel moet beperken.

  1. bij de bron, voorkomen van gevaar
  2. collectieve maatregelen
  3. individuele maatregelen.

Alleen als stap 1 echt niet kan mag de beveiliging naar stap 2. De werkgever moet dus gevaren zoveel mogelijk bij de bron voorkomen. Hij moet dus aan preventie doen. En als dat niet kan, dan moet hij de gevaren beperken door technische maatregelen te nemen. Dat betekent in dit geval dat hij een collectieve valbeveiliging aan de steiger moet aanbrengen. Die is dus bedoeld voor meerdere werknemers.

In bepaalde gevallen kan hij daar een individuele valbeveiliging aan toevoegen, bijvoorbeeld een montagetrap, als er geen collectieve valbeveiliging over de hele lengte van de steiger mogelijk is.

Soms is het niet mogelijk om een collectieve valbeveiliging aan te brengen. In plaats daarvan kun je dan met een persoonlijke valbeveiliging (PVB) werken, zoals een harnasgordel of een lijn. Maar dat mag alleen als de werkgever een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) heeft uitgevoerd en daarmee kan aantonen:

  • dat een collectieve valbeveiliging niet mogelijk is, of
  • dat het monteren en demonteren van deze valbeveiliging gevaarlijker is dan het uitvoeren van de werkzaamheden zelf.

Altijd het hoogste veiligheidsniveau

Je mag dus alleen niveau 3 gebruiken als 2 absoluut niet kan. En dat geldt ook voor niveau 2: alleen toepassen als niveau 1 niet mogelijk is. Het is niet zo dat je kunt zeggen dat niveau 3 ook wel goed genoeg is. Alleen als niveau 2 aantoonbaar onmogelijk is mag je 3 gebruiken.

Bijvoorbeeld: je weet dat een harnasgordel tot de standaarduitrusting van de steigerbouwer hoort. Maar toch mag je daar niet als eerste voor kiezen. Een collectieve valbeveiliging zoals leuningwerk heeft dan voorrang boven een harnasgordel. Met leuningwerk voorkom je namelijk dat je valt, terwijl je met een harnasgordel alleen zorgt dat de gevolgen van het vallen minder ernstig zijn.

Soms moet je zowel een collectieve valbeveiliging als een harnasgordel gebruiken, dus alle twee tegelijk. Dat moet bijvoorbeeld bij het monteren van uitbouwen.

Collectieve valbeveiliging

Een collectieve valbeveiliging bij een steiger biedt een veilige werkvloer voor één of meerdere personen die gelijktijdig of kort achter elkaar werkzaamheden verrichten.

Collectieve valbeveiliging met voorloopleuning

Met voorloopleuningen kun je een werkvloer beveiligen totdat er definitieve leuningen zijn geplaatst. Er zijn verschillende soorten voorloopleuningen:

  • voorloopleuningen die een vast onderdeel van de steiger zijn, en in de steiger blijven (in plaats van normale leuningen)
  • voorloopleuningen die je tijdens de bouw van de steiger meegenomen worden voordat de definitieve leuningen geplaatst gaat worden .

Bij voorloopleuningen moet je op de volgende punten letten:

  • Voorloopleuningen moet je aanbrengen vanaf een veilige werkplek.
  • Je moet de elementen goed kunnen hanteren en makkelijk kunnen plaatsen en borgen.
  • Als één persoon een voorloopleuning aanbrengt, dan mag deze niet zwaarder zijn dan 23 kg. Als je de leuning met z’n tweeën aanbrengt, dan mag hij niet zwaarder zijn dan 46 kg. Dit betekent in de praktijk dat je voorloopleuningen van aluminium of kunststof moet gebruiken.
  • Gebruik bij voorkeur voorloopleuningen met universele maten. Je kunt ze dan naast elkaar plaatsen, zonder dat je rekening hoeft te houden met de staanderafstanden.

Tijdens het aanbrengen van de voorloopleuningen kun je de werkvloer per slag laten liggen, of mee omhoog nemen.

 Figuur 1: Werkvloeren blijven liggen.

 

Figuur 2: Werkvloeren gaan mee omhoog.

Als je de vloeren mee omhoog neemt spreek je over een montagevloer. Dat is een vloer met een leuning, waarop je gaat staan tijdens het monteren. Deze vloer leg je zo goed mogelijk dicht. Als de gewenste hoogte van de steiger is bereikt, kun je de montagevloer als werkvloer gaan gebruiken. Dat kan alleen als je de montagevloer als werkvloer inricht.

In beide gevallen geldt dat je dit alleen mag doen als je een deskundige steigerbouwer bent.

Grotere slaghoogten bij systemen met voorloopleuning
Bij slaghoogten groter dan 2,20 m is het werken met een hulpvloer van minimaal 60 cm breed nodig. Een hulpvloer is een tijdelijke vloer met leuningen, die boven een werk-/montagevloer ligt. Deze gebruik je tijdens het monteren of demonteren van een steiger, omdat je er anders niet goed bij kunt. 

In figuur 3 zie je welke voorzieningen nodig zijn bij slaghoogten tot 2,20 m en tot 3,20 m.

Figuur 3: Voorbeelden voor het monteren van een steiger met grotere slaghoogten.


Collectieve valbeveiliging met definitieve leuningen

Bij deze systemen breng je het definitieve leuningwerk van een werkvloer aan vanaf een beveiligde hulpvloer, die ongeveer 1 m lager ligt. Daarbij moet je bijna alle staanderknooppunten (iedere 0,5 m) gebruiken voor het aanbrengen van een ligger of een leuning. 

Ook bij deze systemen zijn er twee varianten: de werkvloer blijft liggen of gaat mee omhoog. In het laatste geval is ook een montagevloer nodig. Beide varianten zie je in de figuren 4 en 5.

Figuur 4: Werkvloeren blijven liggen.

Figuur 5: Werkvloeren gaan mee omhoog.

Grotere slaghoogten bij systemen met definitieve leuning
Ook deze systemen kun je toepassen bij slaghoogten groter dan 2,00 m. Maar dan heb je wel meer en/of hogere hulpvloeren nodig. Dat betekent meer materiaalgebruik en meer montagehandelingen. Je kunt dan beter een systeem met voorloopleuningen gebruiken.

Trappentorens en andere vormen van montagevloeren

In sommige gevallen kun je een trappentoren bij een object zetten, waar je een steiger op laat aansluiten. Ook dan kun je met de eerdergenoemde systemen werken door montagevloeren in de trappentoren op te nemen. Vanuit die beveiligde uitgangspositie kun je dan de latere werkvloer maken.

Een andere variant is het gebruik van bestaande vloeren in een renovatiepand met een gevel die voor een deel open is. Vanaf die vloeren kun je op een veilige manier een steiger bouwen. Een veilige manier van steiger bouwen betekent dat er altijd een collectieve valbeveiliging is. Dat is verplicht.

Individuele valbeveiliging

Er zijn ook hulpmiddelen waarmee je voor één persoon een veilige werkplek kunt maken. Een voorbeeld daarvan is een montagetrap. Deze kun je toepassen bij steigers die niet over de hele lengte een collectieve valbeveiliging hebben. Denk bijvoorbeeld aan steigers in de industrie.

Bij het gebruik van individuele valbeveiliging moet je op de volgende aandachtspunten letten:

  • Een hulpmiddel voor individuele valbeveiliging gebruik je vanaf het gedeelte van de werkvloer waar een collectieve valbeveiliging is.
  • Je kunt het hulpmiddel goed hanteren en je kunt het makkelijk aanbrengen en borgen.
  • Als één persoon het hulpmiddel aanbrengt, mag het niet zwaarder zijn dan 23 kg. Als twee personen het hulpmiddel aanbrengen mag het niet zwaarder zijn dan 46 kg. Dit betekent in de praktijk dat je het beste hulpmiddelen van aluminium of kunststof kunt gebruiken.
  • Gebruik bij voorkeur een hulpmiddel dat universeel toepasbaar is.

Persoonlijke valbeveiliging (PVB)

Systemen voor persoonlijke valbeveiliging (PVB) komen op de laagste plaats in de veiligheidsrangorde. Je mag ze alleen gebruiken op plaatsen waar collectieve en individuele valbeveiligingen niet mogelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan een industrie omgeving met allerlei obstakels, zoals leidingen, bordessen en constructieonderdelen die uitsteken. 

Er zijn drie PVB-systemen:

  • horizontaal lijnsysteem
  • verticaal lijnsysteem
  • dubbel aanlijnsysteem met harnasgordel.

Hieronder zie je een beschrijving van deze drie systemen.

Figuur 6: Systemen voor persoonlijke valbeveiliging (PVB)

 

Horizontaal lijnsysteem

Zo laag mogelijk, op minstens 50 cm boven de standplaats van de monteur, bevestigd aan binnenstaanders of aan gevel/object.

Eigenschappen:

  • Veel bewegingsvrijheid voor persoon- en materiaaltransport.
  • Geen slinger-effect. 

Steeds aan- en lospikken is niet nodig.

 

Verticaal lijnsysteem

Bevestigingspunt op minstens 5 m boven de monteur, aan een vast of mobiel punt (bijvoorbeeld een voorziening op of aan het dak of tegen een bestaande gevel).

Toepassen in combinatie met chutesysteem of lijnsysteem met instelbare lijnklem. 

Eigenschappen:

  • Redelijke bewegingsvrijheid, afhankelijk van de hoogte van het bevestigingspunt. Enkele voorbeelden:
    - hoogte 5 m boven persoon: ca. 6,10 m vloerlengte bereikbaar
    - hoogte 8 m boven persoon: ca. 8,20 m vloerlengte bereikbaar
    - hoogte 10 m boven persoon: ca. 9,20 m vloerlengte bereikbaar.
  • Bij behoefte aan grotere bewegingsvrijheid moet je het systeem verplaatsen of mobiel uitvoeren.
  • Weinig slinger-effect.

 

Dubbel aanlijnsysteem met harnasgordel

Aan de harnasgordel zitten 2 korte lijnen met haken. Het systeem is erop gebaseerd dat de persoon altijd is aangelijnd en op minstens schouderhoogte is aangepikt.

Eigenschappen:

  • Weinig bewegingsvrijheid, alleen geschikt voor werk op een kleine oppervlakte.
  • Het handmatig materialen verplaatsen bemoeilijkt het dubbel aanlijnen. 

 

Standaarduitrusting van een steigermonteur

Vallen is niet het enige gevaar waartegen je je moet beschermen. Je hebt ook bescherming nodig tegen bekneld raken, gehoorbeschadiging door lawaai, oogletsel, kou en vocht. Je hebt dus behalve een harnasgordel ook een aantal andere persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) nodig.

De standaarduitrusting van een steigermonteur is:

  • harnasgordel inclusief lijnen (NEN-EN 365)
  • veiligheidshelm (NEN 397)
  • veiligheidsschoenen/veiligheidslaarzen (type S3, volgens EN-345)
  • werkhandschoenen (slijtvast, gripvast en warm)
  • werkkleding
  • (door)werkkleding, wind-/waterdicht: thermisch isolerend (zie ook CAO-bepalingen)
  • gehoorbescherming
  • veiligheidsbril
  • gereedschapsriem

Verantwoordelijkheden voor PBM

Op het gebied van PBM hebben zowel de werkgever als de werknemer bepaalde verantwoordelijkheden. Deze staan omschreven in de Arbowet. Hieronder zie je een samenvatting.

Werkgever

Werknemer

  • Stelt middelen gratis ter beschikking en vervangt ze op tijd.
  • Verzorgt voorlichting en training.
  • Geeft waar nodig draagplicht aan (door borden of stickers).
  • Houdt toezicht op juist gebruik.
  • Voert tussentijdse inspectie uit.
  • Werkt mee aan voorlichting en training over gebruik en onderhoud van PBM.
  • Gebruikt middelen op de juiste wijze.
  • Onderhoudt middelen goed en beheert ze.
  • Meldt vermissing, tekortkomingen of beschadigingen onmiddellijk aan leidinggevende.

 
Figuur 7: Verantwoordelijkheden voor PBM voor werkgever en werknemer.

Een bedrijf kan ook sancties opleggen aan werknemers die hun verplichtingen niet nakomen. Zo’n regeling moet wel een betrouwbare basis hebben, en in goed overleg tussen de werkgever en de OR/personeelsvertegenwoordiging zijn vastgesteld.